Het was vandaag Nachtwachtdag.
Ik ben goed in De Nachtwacht. Vaak zit ik er het hele uur. Het is het laatste uur voor het weekend. Ik ben moe, de kinderen zijn moe. Ze komen maar met zijn zessen. Vijf anderen hebben de Mexicaanse griep. Er is een nieuw meisje bij. Dit is haar eerste week in deze klas. Ze heeft afgekloven nagels, ze knippert aldoor met haar ogen.
Het is raar rustig in het museum. De kinderen zijn geïmponeerd door het grote schilderij. We gaan in een hoekje voor Rembrandts meesterwerk zitten. Ik zit met mijn rug naar het schilderij, en de kinderen kijken naar het doek achter mij. Ik probeer zoals altijd de kinderen te helpen het doek kijkend af te tasten.
‘Meester, wat een coole wapens.’ Zegt de enige jongen van de groep. ‘Dat daar is een musket.’
‘Als jij nu eens stilletjes telt hoeveel geweren er op het schilderij staan. Dan vertel ik intussen even welk geluid dit schilderij maakt.’ Meteen schieten zijn ogen scherp kijkend heen en weer.
‘Geluid meester?!’ roept het meisje dat van paarden en honden houdt.
‘Ja, dat schilderij maakt een geluid. Zie je die jongen met bladeren op zijn hoofd? Hij staat tussen de man in het zwart en het meisje met het gekke licht. Hij heeft een geweer vast. Zijn geweer is achter de man in het zwart. Bij de rand van de hoed van de man in het wit zie je een beetje rook, en misschien zelfs vuur.’
Hij schiet, op dit moment schiet hij. Hij moet het leren. Daarom hangt dat rode lapje daar helemaal rechts aan die speer. Hij schiet trouwens veel te laag.’
‘Oh,’ zucht het paardenmeisje, ‘dat is dat geluid. Het schilderij knalt.’
De kinderen kijken.
‘En daarom schrikt die hond natuurlijk ook.’ zegt ze dan blij verrast. Ze glundert.
Al vragend en pratend vult het uur zich langzaam. Het meisje met de kip aan haar riem komt ter sprake, en of zij al dan niet Saskia de vrouw van Rembrandt is. We kijken naar de vlag. Ik vertel over die gek die in het schilderij heeft gesneden.
‘Vijf meester.’ Onderbreekt de jongen me.
‘Wat vijf?’
‘Er staan vijf geweren op meester.’ De jongen kijkt me voldaan aan.
‘Goed zo’ zeg ik. ‘Kom op, jij gaat ze opnoemen.’
Ik ken het ritueel. Af en toe is er een jongen die vuurwapens het interessantst vindt. Hij mag dan de vijf geweren opnoemen.
‘Bij die man in het rood, die jongen die schiet, die ouwe kerel naast die man in het wit, dat zijn er drie. Dan daar die man, achter die arm die wijst, die heeft een geweer op zijn schouder. En daar links, naast die man met die mooie helm, daar staat nog iemand met zijn geweer omhoog.’
‘Mooi, goed gekeken.’ zeg ik.
‘Zes.’
Het nieuwe meisje kijkt me een beetje angstig aan. Ze knippert met haar ogen.
‘Nog een?’ vraag ik haar.
Ik ken het schilderij van buiten. Het zijn er vijf.
‘Daar naast die vlag, een man die zo’n dik hoofd heeft, net als u, die heeft ook een geweer.’
Ze heeft gelijk. Ik ben stomverbaasd.
Een week later:
Nog even over de Nachtwacht.